omdat soort te allen tijde soort zoekt. Terwijl Kees tal van vaktechnische maritieme vragen stelt, verbaas ik me over de complexiteit van de bouw van de casco van een superjacht. Maar bescheidenheid komt ook hier van rechts en krijgt dus voorrang. Mijn complimenten worden beleefd weggewuifd en dus ik durf bij gevolg niet te vragen naar het aantal knappe koppen dat zich over dergelijke kostbare projecten buigt. Waar en hoe begin je aan zoiets? Marcel Bresser: ‘Ik ben de schoonzoon van Geen Bak die op zijn beurt de schoonzoon was van de heer Bas Zwijnenburg, de grondlegger en naamgever van dit bedrijf. Ik heb oorspronkelijk een juridische achtergrond, ben zelf verre van technisch, maar gaandeweg pak je zo het een en ander op. Als cascobouwer van superjachten hebben wij in- middels een naam opgebouwd ja. De uitein- delijke opdrachtgevers, lees kopers, van derge- lijke jachten moet je vooral zoeken in Amerika, Rusland en het Midden-Oosten. Onze goede naam hebben we eigenlijk ook te danken aan Duitsland. Klinkt misschien raar, maar Duitsland staat nog steeds garant voor basiswaarden als betrouwbaarheid, degelijkheid, kwaliteit.
En aangezien de gemiddelde Amerikaan, Rus of oliesjeik Nederland ziet als een deelstaatje van Duitsland, liften wij een beetje mee op hun succes…’ Maar het is natuurlijk meer dan dat. Al mogen de superrijken onder ons Rotterdam zien als een Duitse haven, het is weldegelijk de door Zwijnenburg geleverde kwaliteit die zichzelf verkoopt. Zonder poespas, zonder pretenties, zonder tierelantijntjes, zonder blablabla verhalen maar doodgewoon ongewoon goed werk afle - veren tegen een concurrerende prijs en binnen de afgesproken termijnen. Een vergelijking met Van Steensel dringt zich automatisch op. Kees hierover: ‘Dat is precies ook ons DNA. Zo’n vijf jaar gele- den namen wij assurantiekantoor RiSCON over van Harry de Breij. Zijn dochter Bianca de Breij is sindsdien bij ons in dienst getreden en tot op de dag van vandaag behartigt zij altijd de belan- gen van Zwijnenburg namens Van Steensel. Dus Bianca weet als geen ander hoe de hazen bij Zwijnenburg lopen en dat is belangrijk want het verzekeren van een shipyard is natuurlijk specialistisch werk.’
‘En daar blijft het niet bij Kees’, vult Marcel Bresser aan, ‘we willen ons namelijk ook meer en meer gaan toeleggen op de zogenaamde Refit van schepen. Refit is de verzamelnaam voor onderhoud, reparatie en renovatie van bestaande schepen. Ze kunnen hier aan de kade bij ons aanmeren, de ligging hier aan het water is dus ook perfect voor de Refit. En ook dat moet natuurlijk verzekerd worden.’ Anno 2021 telt Zwijnenburg een personeels- bestand van zo’n 85 man en beoefent het con- cern vier takken van sport. Aan de hand van -hoe kan het ook anders- de koffiebekers (“kijk, hierop hebben we die vier takken gezet”) legt Marcel uit: ‘Onder Zwijnenburg Shipyard vallen de casco- bouw en de Refit, bij Engineering worden de plannen van de architect van A tot Z uitgewerkt, in de Machineshop worden met tal van draai- en freesmachines allerlei projecten uitgevoerd en bij Constructions worden de staalconstructies gefabriceerd. We hebben een geweldig team dat bestaat uit nuchtere, betrouwbare en gedre- ven vakmensen. Marcel is zelf niet meer actief in de dagelijkse leiding, maar houdt zich meer bezig met investeringen en wat speciale taken indien nodig, maar Martijn en Edwin zijn meer de mannen die naar buiten treden namens Zwijnenburg.’ Veelzijdigheid, flexibiliteit, deskundigheid, laag - drempeligheid, uniekheid. Die laatste karak- tereigenschap is wellicht de vlag die de hele Zwijnenburglading dekt, want de unieke strip- tekeningen die de kantoorwanden sieren vrá- gen om uitleg. Marcel Bresser: ‘Ik ben gek op stripboeken. Dat begon zo’n beetje in 1982 met het bekende werk van Asterix en Obelix, Roodbaard en Michel Vaillant. De combinatie van tekeningen met een mooie verhaallijn blijft mij fascineren, het een kan niet zonder het ander wat mij betreft. Inmiddels heb ik een hele collectie aan stripboeken en ken ik vrijwel alle striptekenaars van een beetje naam persoonlijk.
Bovendien bezoek ik nog altijd beurzen in onder meer Frankrijk en België waar een echte stripboekcultuur heerst. Helaas kennen wij die traditie in Nederland niet.’ En dan gebeurt het. Het vindt altijd plaats in het unieke brein van een andersdenkende die daar zelf overigens niet expliciet bij stilstaat. Het predicaat briljant komt dan ook pertinent niet van de andersdenkende zelf, maar uit het toet- senbord van de schrijver van levensverhalen: ‘Zodra een boot eenmaal te water gaat, geef je bepaalde personen een cadeau mee. Denk aan de opdrachtgever, de uiteindelijke koper van het superjacht, de kapitein van het schip, enzovoorts.
Dus ben ik mijn bevriende striptekenaars gaan benaderen. Nou komt-ie: bij ieder schip dat wij opleveren wordt een unieke striptekening ge- maakt. Ergens in die tekening is de naam Zwijnenburg verwerkt, maar altijd subtiel en dus elegant. Die tekeningen worden ingelijst en genummerd van 1 tot 10. Mooi toch?’ “Wat is er nu lekkerder dan gewoon een broodje hamburger?”
En dus verzinnen wij onze helden in deze on- gewone wereld doodgewoon zelf. En dus doe je je ogen dicht en beleef je als vanzelf hoe een superjacht met het casco van Zwijnenburg te wa- ter wordt gelaten door Zwijnenburg… hoe er ge- speecht wordt door kapitein Haddock himself… hoe de golven van de IJssel mee deinzen op de muziek van een dixielandband die de songs van Johnny Cash vertolkt… hoe een notabele alle protocollen vergeet als hij zijn tanden in een overheerlijk broodje hamburger zet terwijl de nieuwe eigenaar, een Hollywoodster van naam, ontroerd staart naar een striptekening van zijn superjacht die hem zojuist is overhandigd. Het leven is een stripboek waarbij het beeld, het verhaal en de verbeelding tezamen komen op de IJsselwerf van Zwijnenburg Shipyards.
De namen van de allerrijksten ter wereld pas- seren de revue, maar geen van hen zal dit verhaal halen.
Een zilveren schaal uit Schoonhoven vond ik, met alle respect, een beetje belegen.
64
65
Made with FlippingBook flipbook maker